Ieder kwartaal bespreken we de stand van zaken rond duurzaam ondernemen met ESG-strateeg Wouter Staal. Wat zijn binnen food de hot topics? Welke nieuwe regels en wetgeving doen ertoe? En waar moet je als ondernemer morgen echt mee aan de slag?
Van paniek naar pragmatisme
Met de afzwakking van de CSRD-wetgeving eerder dit jaar verschoof afgelopen maanden de focus qua duurzaamheid van paniek (‘we moeten rapporteren’) naar pragmatisme (‘wat hebben we eraan’). Daardoor lijkt het soms alsof duurzaamheid minder belangrijk is geworden, maar ontwikkelingen liggen niet stil. Verre van. De vraag naar ketentransparantie is onomkeerbaar. Veel grote bedrijven hebben zich gecommitteerd aan SBTi-richtlijnen en werken aan ambitieuze reductiedoelen. Retailers blijven volop data uitvragen aan hun leveranciers; het supermarktsegment spant daarin echt de kroon.
Volgens Staal wringt het in de praktijk. “Retail vraagt om een enorme berg data, waarop je vervolgens beoordeeld wordt – althans, zo voelt het voor leveranciers. Je dient alles netjes op tijd in, maar daarna hoor je niks meer. Dat is gek, zeker gezien de tijd en moeite die het vergt. Ik hoop dat retailers transparanter worden over wat ze met die data doen, hoe ze leveranciers aan de hand daarvan ranken of beoordelen. En ook dat er een sanity check plaatsvindt op aangeleverde data.”
De beweging naar ‘wat levert het op’ vindt Staal niet verkeerd – zolang er met een langetermijnhorizon wordt gekeken. “De kosten van níet verduurzamen zijn op termijn hoger dan nu stappen zetten. Het draait om risico’s vooraf inschatten, daarop acteren en kansen prioriteren. Dat bewustzijn groeit.”
Samenwerking nodig
“Retail loopt voorop, maar impactrapportage staat in Nederland nog steeds in de kinderschoenen. Dáár ligt juist de kans: samenwerken. Laat retailers – en in foodservice geldt hetzelfde voor grossiers – binnen en cross-categorie de best practices ophalen: wie gebruikt al primaire data, wie heeft de waardeketentransparantie op orde, wie staat nog aan het begin? Vorm ‘teams’ met leveranciers, deel ervaringen en laat partijen op vergelijkbaar maturiteitsniveau van elkaar leren. Quality managers vragen mij zo vaak: met wie kan ik hierover sparren?”
"In foodserivce liggen grossiers nog mijlenver achter bij het in kaart brengen van waardeketens. Kennisdeling kan dat versnellen."
Er zit zoveel kennis bij verschillende bedrijven, maar het blijft versnipperd. Staal vindt het de taak van de grote machtige spelers, retailers voorop, om die kennis te bundelen, analyseren en ontsluiten. Het gaat hem daarbij eerst om het proces: “De kwaliteit en volledigheid van data – los van of je veel of weinig uitstoot – is een nulmeting: waar sta je?”
Uiteindelijk zullen retailers om hun emissies in de keten te verlagen de data en progressie van hun leveranciers gaan gebruiken om actief te kunnen sturen en volgen commerciële keuzes. ‘Beste leverancier, jij hebt nog weinig progressie getoond qua verduurzaming; jij krijgt minder schapruimte of minder gunstige inkoopcondities.’ Maar het proces ernaartoe mag beter worden begeleid.”
In foodservice liggen grossiers nog mijlenver achter; waardeketens zijn vaak nog niet in kaart gebracht. “Kennisdeling, liefst door grote spelers gefaciliteerd, kan dat versnellen. Misschien kan daar zelfs subsidiegeld voor worden vrijgemaakt om de markt vooruit te helpen. Eventueel start je met het in kaart brengen van je private labels, zodat je in je eigen keten kunt sturen. Ook dat is een vorm van pragmatisme.”
VSME: vrijwillig rapporteren
Deze maand wordt gestemd over de drempelwaardes voor de CSRD-rapportageplicht. Die plicht is voor de nieuwe golf bedrijven sowieso al met twee jaar uitgesteld. De omzetnorm gaat waarschijnlijk van €50 miljoen naar €450 miljoen; het aantal medewerkers wordt 1.000 of 1.750. Bij 1.000 valt naar schatting 80% van de oorspronkelijk rapportageplichtige bedrijven af, bij 1.750 zelfs 92%. “Uiteindelijk blijven er maar weinig bedrijven over die echt rapportageplichtig zijn.”
Daarom komt er een vrijwillige route: VSME (Voluntary Small and Medium Enterprise). “Zelfde opzet met een dubbele materialiteitsanalyse, gevolgd door een summiere uitwerking van de materiële onderwerpen volgens vaste reporting standards. Doel is niet het rapport, maar zelflerend verbeteren en stappen zetten. Maar zolang het vrijwillig is en geen verplichting is het de vraag hoeveel bedrijven dit zullen doen.”
Krijgen we eerlijkere prijzen?
Over een maand zijn de verkiezingen. Staal is voorzichtig positief over de toegenomen aandacht voor voedselkeuzes en gezondere voedselomgeving. “Voorheen pleitten één of twee partijen voor een dierlijke tax; nu zijn het er veel meer. Uiteindelijk kan het niet anders dan dat we naar een systeem gaan waarin je meer betaalt voor producten met hogere impact (milieu of sociaal), en dat die opbrengst terugvloeit naar boeren die de transitie maken naar duurzamer of gezonder. Tegelijk hoor je pleidooien voor 0% btw op biologisch, groenten en fruit of meer algemeen gezonde voeding.”
“Ik hoop echt dat dat er dit keer doorkomt. In combinatie met een vleestax, gaat de consument dat merken in de portemonnee – en hopelijk het gedrag de goede kant op sturen. De politieke kleur is minder van belang, die bepaalt hooguit het tempo van de verandering. De politiek heeft de kans om het speelveld eerlijker te maken en daarmee verduurzaming van ons voedselsysteem te versnellen.” Cruciaal is een focus op langetermijnbeleid. “We missen al heel lang een duidelijke visie op het voedselsysteem. Het bedrijfsleven beweegt; het zou mooi zijn als de politiek meebeweegt en een gezond en duurzaam voedselsysteem tot prioriteit maakt.”
Op zoek naar inzicht in de keten
Koplopers maken er werk van om hun waardeketen te begrijpen. In de bio-keten is dat niet meer dan normaal, maar voor niet-gecertificeerde producten is het geen wettelijke vereiste. Wat in die zoektocht bovenkomt, is soms onwerkelijk: “Een product met twaalf ingrediënten; het hoofdingrediënt uit Oekraïne, eerste bewerking in Italië, tweede in België, eindproductie in Polen, en dan naar Nederland. Die ketens zijn we nu pas aan het ontwarren. Voorheen wisten we alleen: het komt uit Polen – daar hadden we alles netjes geregeld. Maar alles vóór die ‘last stage of production’ was onzichtbaar.”
Helaas zwakt Europa de wetgeving op dit punt ook af. De CS3D (Corporate Sustainability Due Diligence Directive) zou grote bedrijven aanvankelijk verplichten hun gehele waardeketen te controleren op negatieve gevolgen voor mensenrechten en milieu. Nu geldt dat alleen nog voor de laatste productiestap. “Terwijl het daar pas begint. Wie impact wil maken, moet met leveranciers terug naar de grondstof – idealiter naar de teler of coöperatie – om te weten hoe men omgaat met land, mensen en water. Uit impactberekeningen blijkt dat gemiddeld zo’n 60% van de emissies op het land van de boer plaatsvindt. Dan moet je dus terug naar de allereerste schakel.”
"De verschillen qua impactscore van ingrediënten uit verschillende landen, zijn enorm. Daar moet je rekening mee houden."
In theorie krijg je, als iedere partij de traceability één stap terug in beeld brengt, de hele keten inzichtelijk. Maar de praktijk is weerbarstig. “Ingrediënt X wordt soms in vijf verschillende landen gesourced, met het oog op risicospreiding. Als er ergens iets misgaat – een oogst mislukt, een opstand, een dwarsliggende tanker – is er altijd een plan B of C. Maar de klimaatimpact van ingrediënten kan tussen die landen sterk verschillen; zonder de juiste country of origin reken je gegarandeerd mis. Dat geldt zeker ook voor dierlijke stromen: de verschillen qua impactscore tussen rundvlees uit Nederland, Ierland of Argentinië zijn enorm. Daar moet je rekening mee houden.”
Het resultaat is nu willekeur. “Bedrijven kiezen wat ze het beste uitkomt: de laagste emissiefactor (dan sta je er positief op) of juist de hoogste (better safe than sorry). “Het risico is vervolgens dat je in de ambitie om de emissies van je ‘high-impact-ingrediënten’ te verminderen, verkeerde afwegingen maakt. Dat zijn gekke weeffouten in hoe we nu werken.”
Sowieso: welk duurzaamheidsrapport je ook leest, de data is altijd verkeerd, is Staals nuchtere constatering. “Dat weet je per definitie. Maar aan de andere kant: het is waar we nu staan. Hiervoor wisten we helemaal niks en nu weten we in ieder geval waar we op moeten acteren. Want of de data nu 100% klopt of niet, je gaat toch als eerste kijken naar je top 20 producten qua volume en emissies en daarop optimaliseren. Dus je maakt altijd een stap vooruit.”
Voorbij aan dataperfectie
“Wat ik vaak zie, is dat organisaties zich vastbijten in dataperfectie en daarmee verduurzaming vertragen. Ze acteren niet, omdat ze het eerst perfect willen hebben. Mijn advies: focus op het zo snel mogelijk verbeteren van je top 20, en zorg parallel daaraan dat je je data op orde krijgt. Bedrijven willen zich niet in de vingers snijden door initieel een te hoge of te lage inschatting te maken bij hun nulmeting, maar de regelgeving voorziet daarin. SBTi schrijft voor dat als je footprint meer dan 5% afwijkt – bijvoorbeeld door betere primaire data – je je nulmeting moet herijken en de jaren ervoor corrigeren. Extra werk, maar er is dus ruimte voor voortschrijdend inzicht.”
Kies het juiste basisjaar
“Begin je met rapporteren, kies dan het basisjaar slim. Heb je in 2023 al quick wins geboekt – overstap naar groene energie, rPET-verpakking, dierlijke ingrediënten gereduceerd – dan wil je die verzilveren. Baseer je nulmeting niet automatisch op 2024; dan is je uitstoot bij de start lager, maar is verder reduceren relatief moeilijk. Maak liever van 2023 je basisjaar, dan heb je nu al een aantal succesverhalen te vertellen. Daar wordt vaak niet bij stilgestaan. Dat is zuur voor bedrijven die juist in de afgelopen jaren al grote stappen in verduurzaming hebben gezet.”
Nieuwe normstelling?
Retailers en – later – grossiers vragen niet alleen data, maar ook commitment aan 1,5°C. “Reëel gezien halen we die doelstelling voor 2030 niet. Maar bedrijven zeggen: zonder doelen te stellen gebeurt er te weinig. Laten we progressie en transparantie verkiezen boven het doel halen. Ik ben benieuwd wanneer het sentiment omslaat naar: we gaan het écht niet halen. Mijn inschatting: niemand haalt het. Op die 60% emissies op het land moet 30% bespaard worden – dat is enorm lastig. Boeren optimaliseren al decennialang op minimale input, maximale opbrengst. Nog eens 30% winnen op iets dat al zo scherp staat, is bijna onmogelijk.”
"De angel zit in de transitieperiode. Dat kunnen we met elkaar oplossen."
Toch ziet Staal lichtpunten: “Bij biodynamische telers die het al langer doen, zien we bijna geen inputs, hoge opbrengst (bijna gelijk aan conventioneel), lagere emissies en betere prijzen. Hun manier van werken is voor velen te extreem, maar het is leerzaam om te kijken naar hun best practices.”
De omslag die gemaakt moet worden, is die naar een regeneratief systeem. Maar vooral de transitiejaren zijn risicovol voor boeren. “Je hebt geduld en een financiële buffer nodig. Met Yoghurt Barn wilden we om die reden graag transitiezuivel inkopen – melk van boeren in transitie, om ze te helpen de omslag te faciliteren. Maar vijf à zes jaar geleden was dat een no-go bij zuivelpartijen – technisch ‘niet haalbaar’. Jammer, want de angel zit juist in de transitieperiode. Met elkaar kúnnen we dat oplossen – en opnieuw hebben retailers en grossiers een sleutelrol.”
